(Out from the Heart)
Bewerkt door B. Tadema-Doedens
P. Dz. Veen - uitgever - Amersfoort
CONFUCIUS zei: „Het volmaken van onszelf is de grondslag van alle vooruitgang en zedelijke ontwikkeling" ; een stelregel, even diep en klaar als ze eenvoudig en practisch is. Er is geen zekerder weg naar kennis, geen betere manier om de wereld te helpen, geen edeler werk of hoger wetenschap dan deze zelfvolmaking.
Wie zich er op toelegt om vrij van gebreken te worden, wie ervoor strijdt om rein van hart te zijn, wie zijn geest tracht op te voeren tot kalmte, wijsheid en innerlijk licht, houdt zich bezig met de meest verheven taak, die een mens kan ondernemen en de resultaten hiervan zijn merkbaar in een goed-geordend, genezend en schoon leven.
JAMES ALLEN.
„Die Glaubensträgheit ist gewöhnlich das gröszte Hindernis einer seelischen und leiblichen Gesundung."
DE mens heeft alles tot zijn beschikking om een gezond en gelukkig leven te leiden: een geest, die zich kan verheffen tot de hoogste hemelen en een lichaam dat, op het aardse peil, de onvoorwaardelijke dienaar is van dien geest. Wanneer dus onze geest zich inderdaad tot den hemel weet op te heffen, zal ons lichaam ongetwijfeld „dien hemel op aarde brengen."
Ons lichaam is niet onze vijand, maar onze toegewijde, onvermoeide helper. Wat onze geest kan, kan ons lichaam ook. Ons lichaam beschikt over alle vermogens die parallel lopen aan de vermogens van onzen geest, ons lichamelijk welzijn is een getrouwe copie van onze geestestoestand.
Onze geest is van Goddelijke oorsprong en in de mate waarin het ons gelukt, onzen geest open te stellen voor het volmaakte, Goddelijke Leven — in die mate zal ook ons lichaam volmaakt, d. w. z. gezond zijn.
Daarentegen zullen echter ook de nalatigheden van onzen geest, de belemmeringen in de Goddelijke Levenstroom, soortgelijke belemmeringen in het aardse leven, in onze gezondheid teweegbrengen.
Ieder onzer weet uit eigen ervaring welk een nadelige invloed boze, wantrouwende, slappe of angstige gedachten op ons fysiek welzijn hebben, En die nadelige gevolgen kunnen alleen — maar dan ook onvoorwaardelijk — weggenomen worden door een grondige zuivering der gedachten.
Alle goede, opbouwende, liefdevolle gedachten zijn goed, opbouwend, weldadig voor het lichaam. Wie heeft ooit beter geslapen, intenser gewerkt of meer steun aan anderen kunnen geven wanneer hij zich ergens aan ergerde of zich door iets uit het veld liet slaan? Wie eerlijk is tegenover zichzelf, zal moeten erkennen dat dergelijke stemmingen zijn zenuwen overstuur brachten en een prettige omgang met zijn naasten onmogelijk maakten.
Wij beschikken over enorme, ja onuitputtelijke geestelijke vermogens; zij zijn er zodra wij ze willen gebruiken. Probeer eens ernstig, tot welke mate van goedheid, naastenliefde, hulpvaardigheid ge in staat zijt — en ge zult zien tot welk een kracht, uithoudingsvermogen en aanpassing uw lichaam in staat is!
Sluit niet de ogen voor de ongesteld-heden van het lichaam, maar wees er wèl van overtuigd, dat lichamelijke genezing nooit mogelijk is zonder geestelijke genezing. Is het lichaam ziek — zoek dan de geestelijke oorzaak en neem die weg. Er is geen stoffelijk kwaad dat niet door geestelijk goed overwonnen kan worden.
Daarom is angst niet meer dan een hersenschim.
We lachen om iemand die zijn bril zoekt terwijl die op zijn neus zit. Maar is iemand, die in uiterlijke dingen hulp zoekt terwijl de krachtigste innerlijke hulptroepen hem ten dienste staan, er beter aan toe?
Ziekte, kwalen, tegenslagen hebben alleen bestaansrecht voor hen, die er niet tegen opgewassen zijn; d. w. z. voor hen die nog niet weten welk een kracht ten goede zij in zichzelf kunnen ontwikkelen. Dat is de enige, maar tevens afdoende motivering van alles wat wij „kwaad" noemen: dat het ons dwingt om „goed" te zijn.
Het kwaad is niet iets om bang voor te zijn, om te bestrijden of om te ontvluchten. Wie er slechts op uit is, het goede in zichzelf aan te kweken, behoeft zich nooit bezorgd te maken over de zogenaamde macht van het kwaad. Een beginnend fietser, die zich bang maakt voor een boom, zal er vast en zeker tegen aan rijden. Wie echter eenvoudig „goed fietst" komt behouden aan zijn einddoel zonder zelfs maar de gedachte te hebben, aan een of meerdere „gevaren" ontsnapt te zijn.
Angst verleent aan het kwaad een macht, die het uit zichzelf volstrekt niet bezit. Onder dit verzamelwoord „kwaad" valt alles, wat de normale, d. i, gezonde gang van zaken verhindert: ziekte, ontslag, armoede, onzekere toekomst enz. Al deze dingen zijn voor een mens, die zich zijn geestelijke rijkdommen bewust is, evenmin een „gevaar" als de boom het is voor iemand die kan fietsen. En evenals we een beginneling-op-de-fiets de raad geven om niet in de eerste plaats op de boom, maar op zijn fiets te letten, zo moet ook de mens zich voorhouden om niet in de eerste plaats op zijn lichaam, maar op zijn geest te letten.
De suprematie van den geest over het lichaam is niet alleen door alle tijden heen door religieuse personen erkend, maar wordt ook door de moderne medische wetenschap met kracht verdedigd. Prof, Wenckebach bijvoorbeeld zeide nog onlangs in de grote gehoorzaal van de Weensche Volksuniversiteit nadrukkelijk:
„Alle gemoedsaandoeningen hebben een fysiek effect op het hart en een reiniging van de geestelijke atmosfeer van onze tijd is noodzakelijk om de epidemische uitbreiding van de verhoogde bloeddruk en van de angina pectoris in te dammen. In het belang van de volksgezondheid moet de arts herinneren aan de woorden van Sophocles:
„Niet om te haten, maar om lief te hebben ben ik hier."
Als deze woorden het richtsnoer worden van de politiek, zal er minder verhoogde bloeddruk zijn, minder angina pectoris en minder leed en pijn."
Men klaagt zo graag en zo gemakkelijk over zijn gezondheids (= ziekte-) toestand, zijn teleurstellingen, zijn miskenning ; men stemt zo licht in met het algemene koor van klaagliederen, dat men om zich heen hoort — en op deze wijze vergroot men juist de macht van den vijand, tegen wien men zich wil verweren. Hoe meer men tobt en piekert over de tegenslagen die men reeds ondervonden heeft of nog verwacht, des te minder is men — lichamelijk en geestelijk — in staat, ze te boven te komen.
Wat voorbij is, is voorbij. De ergste zonden, de grootste verliezen uit het verleden zullen naar Gods wijze bestiering medewerken ten goede, wanneer ons gemoed rein en krachtig is. En wij kunnen op ieder ogenblik daaraan werken, of beginnen te werken. Is het gisteren mislukt — begin vandaag opnieuw! Eenmaal zal het lukken, wanneer de moed niet verflauwt, het geduld niet verdwijnt. En iedere overwinning naar den geest openbaart een overwinning naar het lichaam,
Er zijn mensen die zeggen dat ziekte en ongeluk door God gezonden worden omdat ze nodig en heilzaam zijn voor onze innerlijke groei. Daaruit volgt dus, dat ziekte en ongeluk ten nauwste verband houden met ons innerlijk leven, dat ze vanzelf achterwege blijven wanneer dat rijker en volmaakter wordt.
Uit het bovenstaande volgt niet, dat kwaad, ziekte, smart nu maar genegeerd of geminacht moeten worden — integendeel. Maar wij moeten de dingen niet uit hun verband rukken, Al die negatieve uitingen zijn als een veiligheidsklep aan een machtige machine, iedere beweging van die veiligheidsklep is belangrijk, niet op zichzelf, maar als een aanmaning om na te gaan of de machine wel goed werkt. Niemand die de „machine" goed verzorgt, behoeft de „veiligheidsklep" te vrezen!
Het KWAAD is als in ’t GOEDE weefsel Een torn, een scheur, een gat. Het is: niets, doch het wordt licht groter — Hoe heelt en hoe voorkomt men dat?
Maak nieuwe stof om ’t gat te dichten : Voor MEER GOED zal het KWADE zwichten.
„Voor’t goede wijkt altijd het kwaad En voor gezondheid pijn; Zo als een mens denkt, zal hij zijn — Weet dat in God gij staat!"
WEDERSTAAT den Boze niet! Dat is een waar en een wijs woord.
Immers, wie iets of iemand weerstaat, schept een sfeer van gelijkheid tussen zichzelf en zijn tegenstander, geeft hem vat op zichzelf.
Wie echter voortdurend zijn innerlijke kracht vergroot, wie het licht van zijn geest, de goedheid van zijn hart steeds helderder laat schijnen, die wordt steeds minder aantastbaar voor al wat „kwaad" is.
Vergeet niet, dat de mens geschapen is naar Gods beeld en gelijkenis. En zo wij al dagelijks het paradijs kunnen verliezen, zo kunnen wij het ook dagelijks heroveren, wanneer wij ons maar los weten te maken van het dwaalbegrip, dat de stof de wet zou kunnen voorschrijven aan den geest.
Het lichaam is ons gegeven als „een tempel voor onzen geest." Waarom maken wij er een gevangenis van?
Al wat geestelijk is, is positief. Door positieve gedachten en gevoelens versterkt ge uw geest.
Ban daarom uit uw hoofd alle twijfel, alle neerslachtigheid, alle vrees; ban uit uw hart ieder gevoel van haat, van hebzucht of jalouzie.
Ieder stoffelijk kwaad is het gevolg van een foutieve geesteshouding; zoodra deze verbeterd wordt, verdwijnt het kwaad vanzelf.
Er is geen ziekte, geen nood, die niet gelenigd kan worden door een reiniging van het gemoed. Zuiver uw geest en uw lichaam zal gezuiverd worden. Als ge uw plicht van liefde verzuimt, zal uw lichaam zijn plicht van gezondheid verzuimen — niet als wraak, maar als eenvoudig, logisch gevolg. Uw lichaam is de schaduw van uw geest.
Vervul dan uw gedachten van de Algoedheid, de Alwijsheid, de Alliefde, waarvan wij het beeld en de gelijkenis zijn; laat goedheid, wijsheid en liefde uw hoofd en hart zodanig vervullen dat er geen plaats is voor het negatieve.
Zeg niet, dat het niet kan; probeer het en houd vol!
Roep geen ach en wee en „waaraan heb ik dat verdiend?" wanneer u iets akeligs overkomt. Zolang uw innerlijk leven niet harmonisch is, kunt ge geen harmonie in uw uiterlijke omstandigheden verwachten. Zolang ge een medemens buiten uw liefde sluit, moet ge niet verbaasd staan als ook de levenssappen in uw lichaam niet overal heenstromen waar ze nodig zijn. Zolang ge de wrokkende, haatdragende gedachten niet van u afzet, mag het u niet verwonderen dat ook uw lichaam niet in staat is, smetstoffen en ziektekiemen van zich af te zetten.
Ons lichaam reageert en handelt geheel in overeenstemming met ons geestelijk wezen en al zijn wij ons dat laatste meestal nog zo weinig bewust, daar is het lichamelijk reageren niet minder krachtig om — integendeel!
Maar hoe duister en onbewust ook de drijfveren van ons stoffelijk handelen waren — wij kunnen nu op dit ogenblik, beginnen die te vervangen door bewuste, positieve krachten ten goede, die dan automatisch het goede zullen uitwerken in ons lichaam en onze levensomstandigheden.
Alleen — wees niet ongeduldig wanneer het „succes" wat langer op zich laat wachten dan ge gedacht had. Wie weet hoeveel „kwaad" er op te ruimen was voordat het goede zijn invloed kon doen gelden? Opgeven betekent alles verliezen!
En laat u niet ontmoedigen door een terugslag, maar geef uzelf eerlijk rekenschap van de innerlijke nalatigheden of verslappingen, die er de oorzaak van moeten zijn.
Zie uzelf niet slechter en niet beter dan ge zijt. Maar wees ervan overtuigd dat ge alles kunt wanneer ge denkt met God. Weet dat „uw schulden u vergeven zullen worden in dezelfde mate als gijzelf uw schuldenaren vergeeft."
Wie in staat is, zijn naasten lief te hebben ondanks alles wat zij hem schijnen aan te doen, die zal in staat zijn zich te handhaven onder de meest onfortuinlijke omstandigheden.
„Haat eindigt niet door haat — haat eindigt door liefde", zo luidt de oude wet. Stoffelijk kwaad eindigt niet door stoffelijk kwaad, maar door geestelijk goed — dat moeten wij ons steeds opnieuw bewust worden.
Kweek dus dat geestelijk goed op allerlei wijze aan; beproef uw hart in de stilte, zend gedachten van liefde naar hen, die u kwaad hebben aangedaan, leer gewillig de lessen die het leven u geeft. Tracht u te realiseren dat alles, wat u overkomt, een uiting is van de Goddelijke Liefde, die u omringt — en alles zal u tot zegen zijn.
Gezondheid, vrede en harmonie zijn het resultaat van een gezond, vredig en harmonisch geestesleven. Op de volgende bladzijden zult ge waardevolle, practische aanwijzingen vinden om tot dat doel te geraken.
Zuiver uw hart — en uw leven zal rein, Rijk en geen strijdperk van stemmingen zijn; Breidel uw geest — en de kracht van uw wezen Heeft geen verdriet, kwaad
of knechtschap te vrezen. Zoek „vijanden" slechts in uw hoofd, in uw hart— Hen te verslaan maakt een eind aan uw smart!
„God bewerkt volmaaktheid in de gelovigen". (Col. 4 : 12.)
ZOALS het hart is, zo is het leven.
Het innerlijke wordt voortdurend het uiterlijke.
Datgene, wat verborgen is, is dit slechts voor een wijle; het rijpt en komt ten slotte te voorschijn. Zaad, boom, bloesem en vrucht, dat is de viervoudige ontplooiing van het Heelal. Uit de hoedanigheid van ’s mensen hart komen zijn levenstoestanden voort; zijn gedachten worden daden en zijn daden dragen de vruchten van karakter en lot. Het leven ontplooit zich steeds van binnen uit, zich ontdekkend aan het Licht; gedachten, uit het hart gesproten, openbaren zich ten slotte in woorden en daden. Zoals de fontein uit de verborgen bron, zo komt ons leven voort uit de verborgen kweekplaats van ons hart. Al wat de mens is en doet, wordt daar voortgebracht; al wat hij zijn en doen zal, neemt daar zijn oorsprong, — Verdriet en vreugde, lijden en blijheid, hoop en vrees, haat en liefde, onwetendheid en beschaving, het zijn slechts toestanden van het hart.
De mens is de bewaarder van zijn hart, de wachter van zijn geest, de enige schildwacht voor zijn levenscitadel. Als zodanig kan hij vlijtig zijn of nalatig. Hij kan zijn hart meer en meer behoeden, hij kan zijn geest steeds meer bewaken en zuiveren, en hij kan zichzelf wapenen tegen onrechtvaardige gedachten, — dit is de weg naar verlichting en geluk. Of wel: hij kan losjes en zorgeloos leven, zonder orde te stellen op de zaken van zijn hart, — dit is de weg tot zelfbedrog en lijden.
Laat de mens toch goed beseffen, dat zijn hele leven uit zijn innerlijke toestand voortkomt en ziet! de weg tot vreugde staat voor hem open. Want dan zal hij ontdekken, dat hij de macht bezit om zijn geest te regeren en te vormen in overeenstemming met zijn Ideaal. Dan zal hij wensen, sterk en standvastig die wegen van gedachte en daad te bewandelen, die hem tot zegen zijn. Hem zal het leven goed en heilig worden en vroeg of laat zal hij alle kwaad, verwarring en lijden op de vlucht jagen, want geen slavernij, geen duisternis, geen onvrede is mogelijk voor wie met onvermoeide ijver de poort van zijn hart bewaakt.
Spreek gezondheid. Altijd klagen Over rampen mat zo af; Niemand, wien de droeve klaagzang Ooit nog kracht of vriendschap gaf. Denk uzelf gezond, in klaarheid, God verhoort u — maakt het waarheid.
E. WHEELER WILCOX.
DE geest is de scheidsrechter van het leven, de schepper van levensvoorwaarden en de ontvanger van zijn eigen resultaten; de macht bevattende, zowel om illusies te scheppen als om de werkelijkheid op te merken.
De geest is de onfeilbare wever van het lot; de gedachte is de draad, goede en slechte daden zijn de schering en de inslag en het web, geweven op ’t weefgetouw van het leven, is het karakter. De geest tooit zich in een kleed van eigen maaksel.
De mens als geestelijk wezen bezit al de machten van den geest en bezit onbegrensde keuze. Hij leert door ondervinding en hij kan dit proces bespoedigen of vertragen. Hij wordt op geen enkel — maar heeft zichzelf op menig punt gebonden ; waarvan hij zich echter, indien hij dit verkiest, ook weer zelf bevrijden kan.
De mens kan liederlijk worden of rein, onedel of edel, dwaas of wijs, juist zoals hij verkiest. Hij kan door voortdurende oefening gewoonten vormen en hij kan ze door hernieuwde pogingen weer verbreken, Hij kan zich geheel en al omringen door illusies waar de Waarheid geheel in schuil gaat — hij kan ook die illusies een voor een vernietigen tot de Waarheid weer geheel aan het licht komt. Zijn mogelijkheden zijn onbegrensd, zijn vrijheid is volmaakt.
Het ligt in de natuur van den geest om zijn eigen voorwaarden te scheppen en zijn eigen levenstoestanden te kiezen. Hij heeft eveneens de macht, iedere toestand te veranderen, en dit doet de geest voortdurend, terwijl hij door herhaalde keuze en grondige ondervindingen kennis vergadert van iedere toestand.
De inwendige gedachtenprocessen maken de som uit van karakter en leven en de mens kan deze processen wijzigen of geheel veranderen door zijn wil en pogingen daartoe. De ketenen van gewoonte, onmacht en zonde worden door ons zelf gesmeed, en kunnen ook door onszelf weer verbroken worden; zij bestaan slechts in onzen geest en ofschoon zij direct in verband staan met uitwendige dingen, hebben ze daar geen daadwerkelijk bestaan in. Het uiterlijke wordt gevormd en in het leven gehouden door het innerlijke, niet omgekeerd. Verleiding zit niet in ’t uiterlijke voorwerp, maar in de lust van den geest tot dat voorwerp; zo zijn ook lijden en verdriet niet het gevolg van uiterlijke dingen of gebeurtenissen, maar van een onbeheerste houding van den geest tegenover die dingen en gebeurtenissen.
De geest, die beheerst wordt door reinheid en versterkt door wijsheid, vermijdt al de lusten en verlangens, die onafscheidelijk met smart verbonden zijn en komt aldus tot verlichting en vrede.
Het veroordelen van anderen en het schelden op uiterlijke omstandigheden als de bron van het kwade, doet het lijden en de onrust der wereld niet af-, doch toenemen. Het uiterlijke is slechts de schaduw en het gevolg van het innerlijke; voor het hart dat rein is, zijn alle uiterlijke dingen rein.
Alle groei, alle leven werkt van binnen naar buiten, verval en dood daarentegen gaan van buiten naar binnen; dit is een wet van het Heelal. Alle evolutie komt van binnen uit, alle verbetering moet eerst van binnen plaats vinden. Wie ophoudt tegen anderen te strijden en zijn krachten gebruikt tot herstel, wedergeboorte en ontwikkeling van zijn geest, bewaart zijn krachten en bewaart zichzelve; als hij erin slaagt, een innerlijke harmonie te verkrijgen, kan hij ook anderen door verdraagzaamheid en mededogen in hun streven behulpzaam zijn, Niet door over anderen te heersen en ze te dwingen bereikt men het Licht, maar door zichzelf volmaakt in toom te houden en zichzelf te leiden op paden van standvastige, verheven deugd.
Laat ons zien, hoe dit gedaan moet worden.
IEDERE gevestigde geestestoestand is een verkregen (aangeleerde) gewoonte en is dat geworden door voortdurende herhaling van bepaalde gedachten. Neerslachtigheid en opgewektheid, drift en kalmte, begerigheid en edelmoedigheid, kortom alle toestanden van den geest zijn gewoonten, door eigen keuze opgebouwd, tot ze automatisch zijn geworden. Een gedachte, voortdurend herhaald, wordt ten slotte een gewoonte van den geest en uit zulke gewoonten komt het leven voort. Het ligt in de natuur van den geest, wetenschap te verwerven door herhaling van zijn ondervindingen. Een gedachte, die men eerst heel moeilijk vast kan houden, wordt door voortdurende overdenking ten slotte een gewoonte. Een timmermans-leerling is in het begin nog niet eens in staat, zijn gereedschappen behoorlijk vast te houden — en later bouwt hij de mooiste huizen.
Zo moeten ook wij onze geestelijke instrumenten, d.w.z. onze gedachten leren hanteren, zodat wat ons eerst onbereikbaar leek, door volharding en oefening ten slotte in het karakter wordt opgebouwd als een natuurlijke toestand.
De macht van den geest om zowel zijn gewoonten als zijn levenstoestanden te vormen en hervormen, is de basis van ons heil en de open deur tot volmaakte vrijheid. Want evenals een mens de macht heeft schadelijke gewoonte aan te nemen, zo heeft hij eveneens de macht, gewoonten te scheppen, die nuttig en heilzaam zijn. Hier komen we tot een punt, dat enige opheldering nodig heeft en dat diep en ernstig nadenken van de zijde van den lezer vereist.
Er wordt gewoonlijk gezegd, dat het gemakkelijker is verkeerd, dan goed te doen, te zondigen dan heilig te zijn en het schijnt weleens, alsof iedereen het daarmee eens is. Niemand minder dan Boeddha heeft gezegd: „Slechte daden en daden, die nadelig voor ons zijn, volbrengt men gemakkelijk ; het goede echter is héél moeilijk te volvoeren" en in het algemeen gesproken is dit waar; maar — het is slechts waar als een voorbijgaande factor in ’s mensen evolutie; het is geen onveranderlijke toestand der dingen, geen „Eeuwige Waarheid", Als het voor den mens gemakkelijker is het verkeerde te doen dan het goede, komt dat door de overheersing van onwetendheid; doordat de ware natuur der dingen, het wezen en de bedoeling van het leven niet begrepen worden. Zo is het ook voor een kind, dat niet kan schrijven, gemakkelijker verkeerde letters te zetten dan goede. Goed denken en goed doen vereist veel oefening en steeds weer oefening; maar eens komt de tijd dat het gewoonte en vanzelfsprekend wordt om goed te denken, goed te doen, en onmogelijk om verkeerd te denken. Evenals een vakman door oefening volleerd wordt in zijn vak, zo kan een mens door oefening volleerd worden in goedheid; het is geheel een kwestie van het vormen van nieuwe gewoonten in het denken. Voor wie het gemakkelijk en natuurlijk is geworden om goede gedachten te vormen en onmogelijk om verkeerde dingen te denken en te doen, die heeft de hoogste deugd en de zuiverste kennis bereikt.
Het valt iemand licht te zondigen, omdat hij zich door onophoudelijke herhaling schadelijke en duistere denkgewoonten heeft gevormd. Het valt een dief zeer moeilijk niet meer te stelen wanneer de gelegenheid zich voordoet, omdat hij zolang hebzuchtige en begerige gedachten heeft gekoesterd; maar die moeilijkheid bestaat niet voor een eerlijk mens, die lang in rechtschapen gedachten heeft geleefd en daardoor niet de minste neiging tot stelen heeft. De zonde van diefstal komt zeer veel voor en daarom heb ik deze te berde gebracht, om duidelijker de macht van gewoonten te doen uitkomen; maar alle deugden en ondeugden worden op dezelfde wijze gevormd.
Boosheid en ongeduld zijn natuurlijk en gemakkelijk in de ogen van duizenden, omdat zij in gedachten voortdurend boze, ongeduldige gedachten en daden herhalen ; iedere herhaling echter doet de ondeugd dieper wortel schieten. Kalmte en geduld kunnen gewoonte worden op dezelfde wijze — eerst door met inspanning een kalme en geduldige gedachte vast te houden en uit te werken, vervolgens door er naar te leven, totdat ze een deel van ons wezen worden; dan zullen boosheid en ongeduld voor altijd verdwenen zijn. Op deze wijze kan iedere verkeerde gedachte uit het hart verdreven, iedere verkeerde daad vernietigd, iedere zonde tenslotte nagelaten worden.
Heb een glimlach voor uw naasten,
Pelgrims, zoekenden, als gij;
Toorn kan slechts het leed vergroten,
Vriendlijkheid is artsenij.
Doe de weg niet zwaarder schijnen
Door een boos gezicht —
Een goed woord, een milde glimlach
Maakt zo vele lasten licht.
E.WHEELER WILCOX.
LAAT een mens zich toch goed bewust worden van het feit, dat zijn leven als geheel uit zijn geest ontspruit en dat die geest een samenvoeging van gewoonten is, die hij door geduldig trachten op alle mogelijke wijze kan veranderen en waarover hij aldus volkomen overwicht en toezicht kan verkrijgen — dan heeft hij de sleutel gevonden, die de deur zal openen tot zijn algehele bevrijding-Bevrijding van de kwade dingen des levens (lees: de kwade dingen van ’s mensen geest) is een zaak van voortdurende groei van binnen uit en niet een plotselinge aanwinst van buiten af.
Ieder uur en iedere dag moet de geest geoefend worden om vlekkeloze gedachten te denken en een onpartijdige houding aan te nemen, juist onder die omstandigheden waaronder men geneigd is verkeerd en hartstochtelijk te denken. Evenals de beeldhouwer het marmer, moet ook de strever naar een rechtvaardig leven geduldig en geleidelijk het ruwe materiaal van zijn geest bewerken, totdat hij daaruit het Ideaal van zijn heiligst dromen heeft gewrocht.
Wanneer men arbeidt aan zulk een nobele taak, is het noodzakelijk te beginnen bij de laagste en eenvoudigste stappen om allengs voort te schrijden naar hoger en moeilijker. Deze wet van groei, voortgang en ontplooiing door geleidelijke opklimming is onmiskenbaar in ieder onderdeel van het leven en in iedere menselijke vervulling; waar zij wordt genegeerd, is mislukking het gevolg.
Waar het erom gaat, wetenschap en kennis te verwerven, een ambacht te leren of zaken te doen, wordt die wet ten volle erkend en nauwkeurig door een ieder gehoorzaamd, maar is het de bedoeling om de Waarheid te leren kennen, het juiste gedrag te volgen en levenskennis te vergaren, dan wordt ze verontachtzaamd en door bijna allen overtreden. Vandaar dat Deugd, Waarheid en het Volmaakte Leven onbekend blijven, niet beoefend en dus niet verkregen worden.
Het is een algemene dwaling, dat het Hogere Leven een quæstie zou zijn van het lezen en aannemen van godsdienstige of bovenzinnelijke hypothesen, en dat geestelijke principes op deze wijze zouden kunnen worden aangeleerd.
Het hogere leven is een hoger leven in gedachten, woorden en daden; de kennis van de geestelijke principes, die onafscheidelijk zijn van mens en heelal, kan alleen verkregen worden door langdurige discipline in het aankweken en beoefenen van deugd.
Het kleinere moet eerst ten volle begrepen en bemeesterd worden vóórdat men het grotere kan leren kennen en oefening gaat altijd aan werkelijke kennis vooraf, in de gewone dingen van het leven evengoed als in geestelijke dingen; en waar het het Hogere Leven betreft, is deze Wet buitengewoon veeleisend. Deugd kan alleen gekend worden door „doen" en de Waarheid kan men alleen deelachtig worden door te trachten goed te leven. Wie volmaakt is in de beoefening en het verwerven van Deugd, is volmaakt in de kennis der Waarheid.
Maar om het zo ver te brengen, moet men werkzaam en waakzaam blijven. Evenals een kind geduldig en gehoorzaam zijn lessen leert en zich blijft oefenen en voortdurend inspannen tot alle fouten en moeilijkheden overwonnen zijn, zo ook legt de Waarheidszoeker zich erop toe, goed te zijn in gedachten en in daad. Mislukkingen slaan hem niet terneer, moeilijkheden stalen zijn wil om te slagen en als hij zich tenslotte de Deugd heeft eigen gemaakt, dan ontplooit zich in zijn geest de kennis van de Waarheid — kennis, waarin hij veilig rusten kan.
ALS men ingezien heeft, dat het pad van deugd het pad van kennis is en dat, alvorens de alomvattende beginselen van de Waarheid begrepen kunnen worden, men volmaking moet verwerven in de lagere regionen — hoe moet dan een discipel der Waarheid beginnen? Hoe moet een mens, die streeft naar het vervolmaken van zijn geest en de reiniging van zijn hart — dat hart, dat de fontein en de verzamelplaats van alle levensbronnen is — de lessen van deugd leren en zó zichzelf opbouwen tot de kracht van kennis; hoe kan hij de onwetendheid en de zwakheden des levens vernietigen? Wat zijn de eerste lessen, de eerste stappen? Hoe worden ze geleerd? Hoe worden ze toegepast? Hoe worden ze bemeesterd en ten slotte begrepen ?
De eerste lessen bestaan zowel in het te boven komen van die verkeerde geestelijke toestanden, welke het gemakkelijkst uitgeroeid kunnen worden en die de gewone hinderpalen zijn bij geestelijke vooruitgang, alsook in het aankweken van de eerste dagelijkse en maatschappelijke deugden. De lezer zal dus het beste geholpen worden, als ik de eerste tien stappen rangschik in drie lessen, als volgt:
ONDEUGDEN, DIE OVERWONNEN EN UITGEROEID MOETEN WORDEN.
Ondeugden van het lichaam.
EERSTE LES: Discipline van het lichaam.
Overwin:
1. Vadsigheid (traagheid).
2. Zelftoegevendheid (onmatigheid).
Ondeugden van de tong.
TWEEDE LES: Discipline van de tong.
Overwin:
1. Laster.
2. Gebabbel en ijdele praat. 3. Snauwen en schelden.
4. Lichtzinnige en oneerbiedige taal. 5. Huichelarij, afbrekende critiek.
DEUGDEN, DIE BEOEFEND EN VERKREGEN MOETEN WORDEN.
DERDE LES: Discipline van de neigingen.
Leer:
1. Uw plichten onzelfzuchtig volbrengen.
2. Recht door zee gaan.
3. Onbegrensde vergevensgezindheid be-
trachten.
De twee ondeugden van het lichaam en de vijf van de tong worden zo genoemd, omdat zij zich door het lichaam en door de tong openbaren en ook omdat ze door deze indeling den leerling duidelijker voor den geest zullen staan. Het moet goed begrepen worden, dat deze ondeugden hun oorsprong vinden in den geest; het zijn verkeerde toestanden van het hart, die zich uiten door lichaam en tong. Het bestaan van zulke toestanden is een bewijs, dat in den geest nog geen licht is opgegaan over de werkelijke bedoeling van het leven; hun uitroeiing is het begin van een deugdzaam, standvastig en verlicht bestaan.
Maar hoe moeten ze overwonnen en uitgeroeid worden? Door allereerst hun uitingen te voorkomen, die te beheersen. Door een verkeerde daad niet te doen, zal de geest worden aangespoord tot waakzaamheid en bezinning, totdat men na herhaalde oefening de donkere en verkeerde toestanden van zijn geest, waar zulke daden hun oorsprong vinden, zal opmerken en begrijpen, zodat men ze tenslotte geheel en al zal willen nalaten.
De eerste stap in het beheersen van den geest is het te boven komen van traagheid. Dit is tevens de gemakkelijkste; voordat die naar behoren uitgevoerd is, kunnen geen verdere stappen worden gedaan. Het hangen aan traagheid vormt een zware slagboom naar het pad der Waarheid.
Traagheid bestaat hierin: het lichaam meer gemak en slaap te geven dan het nodig heeft; in het van dag tot dag uitstellen van dingen, die onze onmiddellijke aandacht behoeven. Deze luiheid moet overwonnen worden door vroeg op te staan, door het lichaam juist die hoeveelheid slaap te geven, die het voor herstel nodig heeft en door prompt en flink iedere plicht die zich voordoet — hoe gering ook — te vervullen.
Op geen enkele voorwaarde moet men voedsel of drank te bed nemen of, nadat men ontwaakt is, te bed blijven liggen om toe te geven aan gemakzucht en dromerij; deze gewoonte is fataal voor vlugheid, vastheid van karakter en reinheid van geest- Ook moet men op zulke tijden niet denken. Sterk, rein en waar denken is onmogelijk onder zulke omstandigheden. Een mens moet naar bed gaan om te slapen, niet om te denken. Hij moet opstaan om te denken en te werken, niet om te slapen,
De volgende stap is: het te boven komen van zelftoegevendheid of gulzigheid. De gulzige is hij, die alleen eet voor voldoening van zijn lust, zonder zich het eigenlijke doel van het eten voor ogen te houden; die méér eet dan zijn lichaam nodig heeft en die belust is op zoetigheid en zware schotels. Dergelijke onbeheerste begeerten kan men slechts overwinnen door zowel de hoeveelheid voedsel alsook het aantal maaltijden op een dag geleidelijk te verminderen en door het nemen van een eenvoudig dieet. Men moet op geregelde tijden eten en daarbuiten ten strengste alle eten vermijden. Soupeeren is geheel en al overbodig; dat draagt slechts bij tot zware slaap en benevelt den geest. Het volgen van zulk een zelfdiscipline zal de eetlust spoedig onder controle brengen en wanneer de zinnelijke drang naar zelftoegevendheid uit den geest verdreven wordt, zal instinctief en zonder aarzelen het best geschikte voedsel worden uitgekozen.
Men moet goed in gedachten houden dat „verandering van hart" het ene nodige is en dat een verandering van dieet, die dit doel niet beoogt, geen zin heeft, Wanneer iemand eet om te genieten, is hij gulzig. Het hart moet gereinigd worden van zinnelijke hunkering, gulzige trek.
Als het lichaam goed beheerst wordt en vast geleid; wanneer wat men doen moet flink wordt gedaan; wanneer geen plicht of taak uitgesteld wordt; wanneer vroeg opstaan een genoegen is geworden; wanneer soberheid, matigheid en onthouding sterk bevestigd en tot een tweede natuur zijn geworden; wanneer men tevreden is met het opgediende voedsel, hoe sober en eenvoudig ook en het hunkeren naar lekkernijen en snoep niet meer bestaat — dan heeft men de eerste stap in het hogere leven gedaan; dan is de eerste les in Waarheid geleerd. Aldus legt men in zijn hart het fundament van een evenwichtig, zelfbeheerst en deugdzaam leven.
De volgende les is die van een deugdzame taal, waarin vijf elkaar opvolgende stappen zijn. De eerste stap is het te boven komen van laster.
Laster bestaat in het uitvinden of verhalen van slechte daden van anderen, in het ten toon stellen en groter maken van fouten van anderen, van afwezige vrienden of bekenden en in het uiten van onwaardige insinuaties. De elementen van gedachtenloosheid, wreedheid, onoprechtheid en onwaarheid komen in iedere lasterlijke daad voor.
Wie zich ten doel stelt, het goede leven te leiden, zal beginnen met het wrede woord van laster te beteugelen vóór het zijn lippen verlaat en daarna de onoprechte gedachte uitroeien, die het deed geboren worden. Hij zal ervoor waken, dat hij niemand slecht maakt, zal de afwezige vriend, wiens hand hij kort geleden nog drukte, niet kleineren of veroordelen. Hij zal van een ander niet zeggen wat die niet zelf ook zou mogen horen. Als hij zover gevorderd is dat de karakters van anderen hem even heilig zijn als hun goede naam, dan zal hij in zijn geest de verkeerde toestanden vernietigen, die laster doen ontstaan.
De volgende stap is het te boven komen van de neiging tot gebabbel en nutteloze praat.
Nutteloze praat omvat het praten over de particuliere zaken van anderen, het praten om den tijd te doden en het deelnemen aan doelloze conversatie. Dat alles is de uiting van een slecht geordenden geest. Wie daarentegen zijn tong leert beteugelen, zal ook zijn gedachten kunnen ordenen; zijn taal zal sterk en rein zijn en als hij geen reden tot spreken heeft, zal hij weten te zwijgen.
Snauwen en schelden vormen de ondeugd, die vervolgens bemeesterd moet worden, Wie zijn naasten uitscheldt en beschuldigt, is ver van het rechte pad. Om anderen lelijke en kwetsende woorden toe te voegen moet men wel diep in de dwaasheid verzonken zijn. Voelt ge een neiging in u opkomen om anderen te beschimpen en te veroordelen, houdt dan uw tong in bedwang en zie in uw eigen binnenste. De deugdzame mens onthoudt zich van schelden en twisten en gebruikt slechts woorden, die nuttig, nodig, waar en rein zijn.
De volgende stap is het te boven komen van onkuisheid.
Lichtzinnig en frivool spreken, het herhalen van ruwe grappen, het vertellen van vulgaire verhalen, die geen ander doel hebben dan een lege lach te verwekken, beledigende gemeenzaamheid, het gebruik van minachtende en oneerbiedige woorden, wanneer men tot of van anderen spreekt, — in het bizonder van ouderen, leraren, verzorgers of superieuren — dit alles zal men na moeten laten wanneer men Deugd en Waarheid zoekt.
Op het altaar van oneerbiedigheid worden afwezige familieleden, vrienden en kennissen aangerand voor de voorbijgaande opwinding van een lach; de heiligheid van het leven wordt opgeofferd aan het onwaardige genoegen, iemand belachelijk te maken. Wanneer men de achting voor anderen, en het betonen van eerbied waar eerbied verschuldigd is, laat varen, laat men het Goede varen. Wanneer bescheidenheid, ernst en waardigheid uit de spraak en het gedrag worden geweerd, dan is de Waarheid verloren, ja, zelfs de Poort ertoe is verborgen en vergeten. Oneerbiedigheid is onwaardig in jongeren, maar wanneer ze vergezeld gaat van grijze haren en aanspoort tot navolging, dan is dit inderdaad een jammerlijk verschijnsel. Waar dit voorbeeld gevolgd en bewonderd wordt, daar leidt de blinde de blinden; dan hebben leiders en geleiden de weg verloren.
De deugdzame daarentegen zal ernstig, mild en eerbiedig spreken, ook over de afwezigen; hij zal boze gedachten vermijden en er voor waken, dat hij zijn waardigheid niet prijs geeft aan een voorbijgaande opwelling van lichtzinnigheid. Zijn vrolijkheid zal zuiverder en onschuldiger zijn, zijn stem zachter en welluidender, zijn ziel meer vervuld van dank en goedheid, naarmate hij zich meer gedraagt als een mens die de Waarheid kent en dient.
De vijfde stap in de tweede les is het ontgroeien aan huichelarij of critiek op anderen. Deze ondeugden bestaan in het vergroten, het hekelen van wat gebrek en tekortkoming schijnt te zijn; in haarkloverijen, in het uitpluizen van veronderstellingen zonder grond.
Zonde, smart en pijn worden niet genezen door hoogmoedig bedillen en getwist. Wie er steeds op uit is om de woorden van anderen te bevitten en te bestrijden, moet de weg naar een heilig en overgegeven leven nog zoeken.
Wie er echter steeds voor waakt, zijn woorden te beteugelen ten einde ze te verzachten en te zuiveren, zal die weg en dat Leven vinden. Hij zal zijn krachten sparen en zijn geestelijk evenwicht behouden. Wanneer de tong goed in bedwang gehouden wordt; wanneer geen zelfzuchtige opwellingen en onwaardige gedachten meer om uiting vragen; wanneer de gesprekken onschadelijk, rein, vriendelijk en zinrijk zijn geworden en geen woord geuit wordt anders dan in oprechtheid en naastenliefde, dan heeft men de tweede grote les in Waarheid geleerd.
En nu hoor ik iemand vragen: „Maar waartoe al deze beheersing van hetlichaam, deze dwang ten opzichte van de tong? Het hogere Leven kan toch zeker wel verwezenlijkt worden zonder zulke inspanning, zonder zulke onafgebroken moeite en waakzaamheid?"
Neen, dit kan niet.
In het geestelijk, zowel als het stoffelijke komt niets tot stand zonder inspanning en het hogere kan niet gekend worden, voordat men het lagere onder de knie heeft. Kan iemand een tafel maken als hij niet eerst geleerd heeft, gereedschap te gebruiken en spijkers in te slaan ? Kan een mens zijn geest overeenkomstig de Waarheid vormen, vóórdat hij de slavernij van zijn lichaam overwonnen heeft?
Evenals de fijnere schakeringen van een taal niet geleerd en verworven kunnen worden, vóór men het alfabet en de eenvoudige woorden goed kent, zo ook kunnen de rijkdommen van den geest niet begrepen en benut worden, voordat men het ABC van goed gedrag ten volle verworven heeft. En wat de moeite aangaat, die men zich getroosten moet — is niet een ieder, die zich oprecht ten doel stelt uit te munten in muziek, schilderkunst, letteren of welk bedrijf, vak of beroep ook, gaarne bereid om zijn hele leven te geven voor dat doel? Zou men dan opzien tegen de moeite, die nodig is om de hoogste voortreffelijkheid te bereiken, waartoe een mens in staat is?
Wie zegt: „het pad, dat ge aanwijst, is te moeilijk; ik moet Waarheid hebben zonder inspanning, redding zonder moeite", die zal de weg uit de verwarring en zelfmisleiding niet vinden; hij zal noch het kalme en sterke gemoed, noch het goed-geordende leven verwerven. Bij hem is gemak en vermaak, niet de Waarheid hoofdzaak. Wie diep in zijn hart de Waarheid liefheeft en er naar hunkert haar te leren kennen, zal geen moeite te groot achten, maar met vreugde en volharding alles doen om tot ware kennis te geraken.
Men zal de noodzakelijkheid van de discipline van lichaam en tong beter begrijpen wanneer men inziet, waar de verkeerde uiterlijke toestanden de uitdrukking van zijn. Een traag lichaam verraadt een tragen geest; een onbeheerste tong wijst op een onbeheersten geest en de oefening om de geopenbaarde toestand te genezen, is in werkelijkheid een methode, om de inwendige toestand te verbeteren. Bovendien, het bemeesteren van deze dingen is slechts een klein onderdeel van wat dit proces in werkelijkheid met zich meebrengt.
Het vermijden van het kwade leidt tot en is onafscheidelijk verbonden met het beoefenen van het goede.
Terwijl een mens traagheid en zelftoe-gevendheid tracht te overwinnen, ontwikkelt hij in zichzelven onthouding, matigheid, stiptheid en zelfverloochening; verwerft hij de kracht, de energie en de vastheid van wil, die onontbeerlijk zijn voor het succesvol volbrengen van zijn hogere plichten.
Terwijl een mens de ondeugden van zijn tong overwint, kweekt hij waarheidsliefde, toewijding, eerbied, vriendelijkheid en zelfbeheersing aan en verkrijgt hij die geestelijke standvastigheid, die zekere doelstelling, zonder welke de fijnere krachten van den geest niet verworven kunnen worden en zonder welke hij de hogere zijns- en bewustzijnstoestanden niet kan bereiken.
Wanneer een mens leert goed te zijn, wordt zijn kennis dieper en zijn inzicht neemt toe in juistheid en evenals het kin-derhart verheugd is wanneer het zijn schoolwerk kent, zo ondervindt iemand die de deugd beoefent, bij iedere overwinning een vreugde, die de zoeker naar vermaak en opwinding nooit kan ondervinden.
Nu komen we aan de derde les, welke bestaat in het beoefenen en het zich eigen maken van drie grote, fundamentele deugden nl.:
1. Onzelfzuchtig volbrengen van plicht.
2. Recht door zee gaan,
3. Onbegrensde vergevensgezindheid. Wie de toestanden overwonnen heeft,
die in de eerste twee lessen genoemd werden, ziet zich geplaatst voor nog groter en moeilijker taak: de diepere wensen van het hart te leren richten en zuiveren.
Zonder plichtsbetrachting kunnen de hogere deugden niet gekend en kan het licht der Waarheid niet bevat worden.
Plicht wordt gewoonlijk beschouwd als een vervelende zaak, iets waartoe men gedwongen wordt en waar men zich doorheen moet worstelen of die men op de een of andere wijze tracht te omzeilen. Deze opvatting van de plicht spruit voort uit een zelfzuchtige geestestoestand en een verkeerd begrip van het leven. Iedere plicht moet beschouwd worden als iets heiligs, het getrouwe en onzelfzuchtige volbrengen ervan eenvande leidende gedragsregels. Alle persoonlijke voorliefde moet men uitroeien en zodra men hierin is geslaagd, wordt de plicht tot een vreugde.
Plicht is alleen vervelend voor hem, die hunkert naar zelfzuchtig genot of voordeel voor zichzelf. Laat de mens, die zich ergert aan het vervelende van zijn plicht, in zich-zelven zien en hij zal bemerken dat zijn landerigheid niet veroorzaakt wordt door de plicht, maar door zijn kleinzielig verlangen om hieraan te ontkomen. Wie zijn plicht verwaarloost, hetzij groot of klein, van algemene of particuliere aard, verwaarloost de deugd; wie in zijn hart in opstand komt tegen zijn plicht, komt tegen de deugd in opstand. Wanneer de plicht een zaak van liefde is geworden en wanneer iedere op zichzelf staande plicht zorgvuldig, trouw en belangeloos wordt uitgevoerd, dan heeft men veel zelfzucht uit zijn hart gebannen en is men een heel eind gevorderd naar de hoogten der Waarheid.
De goede mens versterkt zijn geest tot het volmaakt volbrengen van zijn eigen plicht en bemoeit zich niet met de plicht van een ander.
De tweede stap in de derde les is: recht door zee te gaan. Dit streven moet vast in den geest geplant worden en in ieder onderdeel van ’s mensen leven doordringen. Alle oneerlijkheid, veinzerij en misleiding moet voor altijd verbannen worden, het hart gezuiverd van ieder spoor van onoprechtheid en draaierij. De geringste veronachtzaming der rechtschapenheid is een afwijking van het pad der deugd. Buitensporigheid en overdrijving is nutteloos, maar de eenvoudige waarheid moet erkend worden. Bedrog, hoe onbeduidend schijnbaar — alleen maar om te bluffen of om een voordeeltje te behalen — is een vorm van zelfmisleiding, die men moet trachten te verdrijven. Van een goed mens wordt niet alleen gevorderd dat hij de strengste eerlijkheid in gedachte, woord en daad zal beoefenen, maar ook, dat hij nauwgezet zij in zijn verklaringen, niets weglatend van en niets toevoegend aan de Waarheid,
Aldus de geest vormend naar het beginsel van rechtschapenheid, zal men langzamerhand mensen en dingen gaan beschouwen op een rechtvaardige en onpartijdige wijze, billijkheid vóór alles betrachten en zich van persoonlijk vooroordeel bevrijden. Wanneer men hierin is geslaagd, wanneer men immuun is geworden voor alle verleiding tot onwaarheid en onoprechtheid, dan is het karakter versterkt en de kennis vergroot; het leven krijgt een nieuw doel en een nieuwe kracht.
De derde stap bestaat ten eerste in het zich losmaken van gekrenkte en verontwaardigde gevoelens, welke voortspruiten uit hoogmoed en ijdelheid, zelfzucht en trots; ten tweede in het beoefenen van belangeloze liefdadigheid (Christelijke Liefde) en verdraagzaamheid jegens allen.
Wrok, verachting en wraak zijn onedel, klein en dwaas; den goeden mens geheel en al onwaardig. Niemand, die dergelijke gedachten in zijn hart koestert, kan zich verheffen boven het peil van dwaasheid en leed, of zijn leven in goede banen leiden. Slechts wie door zulke dingen niet meer wordt aangedaan, ziet vóór zich de rechte levensweg; slechts door vergevingsgezindheid en barmhartigheid te ontwikkelen kan hij hopen op de kracht en schoonheid van een goed en heilzaam leven. In het hart van een sterk en deugdzaam mens kan geen gevoel van persoonlijke belediging opkomen; hij heeft de wraakgedachten aan kant gezet en heeft geen vijanden. Als er al mensen mochten zijn, die zich als zijn vijanden voordoen, zal hij van zijn kant hun een goed hart toedragen, hun onwetendheid begrijpen en verdragen. Wanneer men deze toestand van het hart bereikt heeft, dan is in de discipline van zichzelf-zoekende neigingen de derde stap gedaan; dan is de derde grote les in deugd en kennis geleerd en bemeesterd.
Nu de eerste tien stappen en drie lessen in goed-doen en goed-denken uitgelegd zijn, laat ik het aan mijn lezers over, ze te leren en uit te voeren in hun dagelijks leven.
Daar is natuurlijk een nog volkomener tucht van het lichaam, en een nog verder reikende beheersing van de tong, er zijn nog meer omvattende deugden te verwerven en te begrijpen vóór de hoogste staat van gelukzaligheid kan worden begrepen, maar het is mijn doel niet, deze hier te behandelen. Ik heb alleen de eerste en gemakkelijkste lessen aangegeven; als deze eenmaal volledig geleerd zijn, zal de lezer dermate gereinigd, gesterkt en verlicht zijn, dat de weg tot verdere kennis hem niet meer duister zal voorkomen. Wie de drie lessen hebben voltooid, zullen opgemerkt hebben, dat er nog veel verre en hoge toppen van Waarheid rondom hen liggen en dat een smal en steil pad daarheen leidt; zij kunnen zelf beslissen of zij dat wensen te volgen. De rechte weg, die ik gewezen heb, kan door allen gevolgd worden tot voordeel van henzel-ven en van de wereld. Zij zullen groter verstand en meer geestkracht ontwikkelen, een fijner oordeel en diepere zielevrede verwerven, wanneer zij trachten, zich langs dezen weg te volmaken.
Ook hun stoffelijke voorspoed zal geen schade lijden door hun innerlijke omkeer — integendeel! Want als er iemand in staat is om te overwinnen en te slagen, dan is het wel de mens, die de kleinere fouten en dagelijkse zonden van zijn soort heeft vaarwel gezegd, die sterk is in het beheersen van zijn lichaam en zijn geest en die met volharding het pad volgt van onwankelbare eerlijkheid en waarachtige deugd.
Nieuwe goden, nieuwe leuzen, Altijd weer een ander pad — En het was slechts „wat meer liefde," Dat de wereld nodig had.
E. WHEELER WILCOX.
God is mijn licht voor eeuwig, Zijn geest verlicht mijn hart.
Ik woon in ’t Rijk der Heem’len Bevrijd van zonde en smart.
God is mijn kracht en liefde, Mijn zijn — volmaakt en gaaf.
’t Is ’t schoon en geestlijk leven Der ziel, waaraan ’k mij laaf.
God is mijn eeuwig leven, Mijn waarheid, mijn besef;
Zijn rijkdom is ’t, waartoe ik Als erfgenaam mij hef.
c. d. larson.
ZONDER in bizonderheden te treden van de volgende stappen en lessen in het goede leven — een taak geheel buiten het bestek van dit kleine boekje liggend — zullen toch enige kleine wenken en verklaringen, betrekking hebbende op die geestestoestanden, waaruit het leven als geheel voortkomt, blijken van veel nut te zijn voor hen, die bereid en voornemens zijn om verder door te dringen in dat innerlijke gebied van hart en geest, waar liefde, wijsheid en vrede den toegewijden Waarheidzoeker wachten.
Alle zonde komt voort uit onwetendheid, is een toestand van duisternis en onontwikkeldheid. De verkeerd-denkende en verkeerd-doende mens verkeert in dezelfde toestand als de onwetende leerling op school. Hij moet nog leren hoe te denken en te handelen, d, w. z. in overeenstemming met de Wet. De leerling kan zich niet rustig voelen zolang hij zijn lessen niet kent en onrust kan men niet ontlopen vóórdat de zonde overwonnen is.
Iedere vorm van ongelukkig zijn spruit voort uit een verkeerde toestand van den geest.
Blijdschap is geestelijke harmonie, smart is geestelijke disharmonie. Zolang een mens nog in verkeerde geestestoestanden leeft, zal hij verkeerd handelen en voortdurend lijden. Alle lijden vindt zijn oorsprong in dwaling, vreugde is het gevolg van innerlijk licht. Er is slechts redding in het erkennen van zijn eigen onwetendheid, dwaling en zelfbedrog. Waar chaos heerst, daar is knechtschap en onrust; waar orde en discipline zijn, daar is wijsheid en vrede,
Hiernaast vindt ge nog enige van de meestvoorkomende verkeerde geestestoestanden en hun verderfelijke gevolgen op het leven.
VERKEERDE GEESTESTOESTANDEN:
HUN UITWERKING:
1. Haat.
Beledigingen, geweld, moord, onheil, lijden.
2. Wellust.
Verwarring van het intellect, mistroostigheid, schaamte, ellende.
3. Begerigheid.
Vrees, onrust, onvoldaanheid, verlies.
4. Trots.
Gekrenktheid, teleurstelling, verdriet, gebrek aan zelfkennis.
5. IJdelheid.
Droefheid, gemis aan bezieling.
6. Veroordeling.
Vervolging, haat van anderen.
7. Kwaadwilligheid.
Mislukking en tegenwerking.
8. Zelftoegevendheid.
Verval, verlies van onderscheidingsvermogen, grofheid, ziekte en verwaarlozing.
9. Boosheid.
Verlies van kracht en invloed.
10. Zelfzucht.
Verdriet, onredelijkheid, onzekerheid en eenzaamheid.
De bovengenoemde verkeerde geestestoestanden zijn slechts ontkenningen van hun (goede) tegenhangers; het zijn toestanden van duisternis en ontbering en niet van positieve macht- Het kwade is geen macht; het is onwetendheid en miskenning van het goede.
De hater is diegene, die gefaald heeft in de les van liefde en dientengevolge moet lijden. Wanneer hij er echter in slaagt, waarlijk lief te hebben, zal de haat verdreven zijn en zal hij de duisternis en de onmacht van haat gaan zien en begrijpen. Zo is het met iedere verkeerde toestand waarin men leeft.
Hierna volgen enige van de belangrijkste goede geestelijke toestanden en hun weldadig effect op het leven.
GOEDE GEESTESTOESTANDEN:
HUN UITWERKING:
1. Liefde.
Harmonie, blijdschap en zegen.
2. Reinheid.
Een helder verstand, vreugde, onoverwinlijk vertrouwen.
3. Belangeloosheid.
Moed en voldoening, levenslust en overvloed.
4. Nederigheid.
Kalmte, rust, kennis der Waarheid.
5. Zachtzinnigheid.
Evenwicht, tevredenheid onder alle omstandigheden.
6. Medegevoel,
Bescherming, liefde en eerbied van anderen.
7. Welwillendheid.
Blijheid en succes.
8. Zelfbeheersing.
Zielevrede, helder oordeel, verfijning, gezondheid en achting.
9. Geduld.
Geestkracht, moreel overwicht en invloed.
10. Zelf-overwinning.
Verlichting, wijsheid, inzicht en innerlijke vrede.
Dit zijn toestanden van positieve macht, van licht, van innerlijke vreugde, van waardevol bezit en van kennis. De goede mens weet. Hij heeft zijn levenslessen geleerd en kent daardoor de factoren, die tezamen de levenssom opmaken. Hij weet wat goed is en wat kwaad. Hij kent het hoogste geluk, doordat hij slechts het werkelijk goede volbrengt.
De mens, die verwikkeld is in verkeerde toestanden van den geest, weet niets! Hij kent geen onderscheid tussen goed en kwaad, hij kent noch zichzelven noch de innerlijke oorzaken, die zijn leven vormen. Hij is ongelukkig en verbeeldt zich dat andere mensen geheel en al de oorzaak zijn van zijn ongeluk. Hij werkt in het blinde weg en leeft in duisternis doordat hij geen bepaald doel in het leven ziet, geen orde en wetmatigheid in de loop der dingen.
Wie streeft naar het bereiken van het Hogere Leven in zijn volmaaktheid — wie met open oog, de ware orde der dingen en de zin van het Leven wil zien — late alle verkeerde „stemmingen" varen, volharde zonder ophouden in het volbrengen van het goede! Wie lijdt of twijfelt, of ongelukkig is, zoeke in zijn eigen innerlijk net zolang tot hij de oorzaak gevonden en verwijderd heeft.
Bewaak en reinig uw hart zodanig dat daar iedere dag minder kwaad en meer goed uit voortkomt, dan zult gij dagelijks sterker, beter en wijzer worden; dan zal uw levensgeluk toenemen en het Licht der Waarheid zal steeds helderder in u gaan schijnen. Zal tenslotte alle somberheid verdrijven van uw pad!
„Gelooft in het licht, opdat gij kinderen des lichts moogt zijn." Joh. 12:36.
LEERLINGEN der Waarheid, beoefenaars der Deugd, zoekers naar Wijsheid en gij, die door smart overmand, de leegheid van het zelfzuchtige leven kent, doch die streeft naar het leven, dat verheven is en schoon in kalme vreugd, — neemt uzelven onderhanden, treedt de poort van zelftucht binnen en maakt uw leven beter dan tot dusver!
Zet alle zelfmisleiding ter zijde, ziet uzelve zoals gij zijt en kiest het goede pad.
Er bestaat geen luie weg naar de Waarheid! Wie op den top der bergen wil staan, moet moeizaam klimmen en alleen rusten om nieuwe kracht te verzamelen. Maar moge het klimmen minder heerlijk zijn dan het verwijlen op de wolkenloze top — toch is ook het klimmen heerlijk voor wie het verstaat! Tucht op zichzelve is schoon en het einde van tucht is zoet.
Sta vroeg op en mediteer. Begin iedere dag met een goed gedisciplineerd lichaam en een geest gesterkt tegen dwaling en zwakte.
Verleiding wordt nooit overwonnen in een onvoorbereid gevecht. De geest moet gewapend en geschoold worden in het „stille uur"; geoefend om op te merken, te weten en te begrijpen. Zonde en verzoeking verdwijnen naarmate zij beter begrepen worden en dit is alleen mogelijk door voortdurende discipline. De Waarheid kan niet anders bereikt worden dan door discipline.
Het nodige geduld moet verkregen worden door inspanning en oefening en het geduld zal de tucht aangenaam maken. Tucht is vervelend voor den ongeduldigen, voor den zelfzuchtigen mens; daarom tracht hij die te vermijden en te verdoezelen in een luchtig leven. Tucht is echter niet vervelend voor wie met hart en ziel het goede wil; en deze zal het oneindige geduld vinden dat wachten kan en werken en ten slotte overwinnen. Gelijk de vreugde van een tuinier, die ziet hoe zijn bloemen zich onder zijn zorgende handen dag na dag ontwikkelen, zo is de vreugde van den mens, die zichzelve beheerst en die de schone, kostbare bloemen van reinheid, wijsheid, mededogen en liefde ziet opgroeien in zijn hart.
De luchtig-levende mens kan niet aan verdriet en pijn ontkomen: zijn onbeheerste geest valt zwak en hulpeloos bij de eerste aanval van hartstocht.
Rust u ten strijd, gij die de Waarheid liefhebt! Blijf waakzaam, oplettend, standvastig! Uw redding is nabij; bereidheid en inspanning is al wat er nodig is. Al zoudt ge tienmaal falen — weest niet teleurgesteld ; al zoudt ge honderdmaal falen — sta op en vervolg uw weg; al zoudt ge duizendmaal falen — wanhoopt niet!
Wanneer ge eenmaal het rechte pad betreden hebt en het pad nooit meer geheel verlaat, is uw heil zeker. Eerst de strijd, dan de overwinning. Eerst arbeid, dan de rust. Eerst zwakte, dan kracht. In den beginne het lagere leven en het tumult van de strijd — ten slotte het Hogere Leven, de Stilte en de VREDE!
[to home]